Op de snelweg, die reep van gruis en staal
Zit de braakvogel met zijn dikke poten
Aan een stinkend avondmaal
Die vogel, gehuld in veren en in pek
Wat is het toch een mafkees
Etter spugend uit zijn bek
Krassend door het land, met poten krom als zwaarden
Vechten kraaien om het bot
Van uitgestorven paarden
De bloemen in de tuin, niet meer in zoete geuren
In plaats daarvan de klootviool
Die keihard ligt te meuren
Ik zie het aan in weemoed, stil en constateer
Dat tijd niet wederkerig is
De les die ik nu leer
Buiten krijst de kotsmus, vals en onvervroren
Gezegend is de dag
Dat ik ‘t niet meer hoef te horen
Nu zit ik hier als laatste, maar ga niettemin
Na het tellen van wat schaapjes
De pus en de ontbinding in
