Ik zet me aan de bar, bestel een biertje, en kijk met een schuin oog naar de deur. Als hij binnenkomt is hij, zoals vaak, te laat en, zoals altijd, in een opperbest humeur. Vincent, groot, breedgeschouderd en breedbegrijnsd, legt zijn jas op een barkruk en begroet me met een boks, gevolgd door een high-five en een bovenhandse handdruk. (Het lukt me dit keer de juiste volgorde niet te vergeten.) Hij gaat zitten en bestelt een biertje met een borreltje erbij. ‘Jij ook?’
‘Ik heb nog.’ (En nee, laat die borrel maar zitten, de vorige keer eindigden we met voetstappen op het plafond.) Het is een wintermiddag aan het einde van de week, de ramen van de kroeg zijn beslagen, en we brengen een toast uit op een groots en meeslepend leven terwijl we ons in een viskom wanen. ‘Hoe was je week?’ vraag ik en zie hoe Vincent zijn borrel in een keer achterover slaat.
‘Wel,’ zegt hij, ‘kapitein Blauwbaard heeft na een nieuw rondje over de zeven wereldzeeën weer heelhuids de veilige thuishaven weten te bereiken. Ik doe nog een borreltje, jij niet?’
Ik schud het hoofd en begin snel aan mijn wederwaardigheden van de afgelopen week voordat Vincent uit begint te wijden over zijn avonturen, verhalen waar de mijne vaak zo schril bij afsteken. Deze keer heb ik echter goede reden aan te nemen dat ik hem waardig partij kan bieden.
‘Je weet over die opdracht waar ik mee bezig ben?’ (De retorische vraag als spannend aanloopje.) ‘Die is nu bijna af. Het is een hele klus geweest. Nachtwerk, serieus slaaptekort, ik haal het allemaal nog wel een keer in. Over slaap gesproken. Ik heb dus afgesproken bij Ilse, je kent haar nog wel, om samen aan die opdracht te werken. Op een gegeven moment is het al half vijf in de ochtend en ik sta op het punt naar huis te gaan als Ilse haar hand onderop mijn rug legt. Zacht, gevoelig, ik denk nog ‘Waar komt dat vandaan?’ en duw haar eerst nog wat plagerig weg. Ik wil haar goedenacht wensen, of wat er nog van de nacht over is, en voor ik het weet staan we, tongen in elkaar, pats, voluit te zoenen.’
Vincent kijkt me onbewogen aan en neemt een slok van zijn bier. Even meen ik bij hem een trekkende beweging van de mond waar te nemen maar hij doet er verder het zwijgen toe.
‘De volgende dag houd ik tegen iedereen die ik tegenkom mijn mond, bang om kapot te maken wat nog pril is. Niet dat ik bijgelovig ben of zo, ik bedoel, normaal gesproken zou ik dit een leuke flirt noemen, maar ik heb het gevoel dat er meer is tussen Ilse en mij dan een pleziertje voor één nacht. Tot mijn eigen verbazing eigenlijk. Je kent me, ik bind me niet zo makkelijk, maar als het goed voelt dan voelt het goed en ik voel, eh, connectie tussen ons. Dus ik stuur haar een berichtje en vraag of ze van het weekend iets te doen heeft. Moest ze even over nadenken. Begrijp ik wel. Misschien denkt ze dat ik niet serieus ben in dit soort dingen. Ziet ze me als een …’
‘Matroos!’ Met een klap legt Vincent zijn hand op mijn schouder en kijkt me indringend aan. ‘Als je de ware tegenkomt kom je de ware tegen maar tot het zover is zeg ik, kapitein van woelige baren, ‘Grijp ze waar je ze pakken kunt!’ Voor je het weet zit je thuis met een uitgekauwd wijf en twee schreeuwende koters die je ‘s nachts uit je welverdiende slaap houden. Denk er dus nog even over na. Over Ilse. Daar doe je jezelf én haar uiteindelijk het grootste plezier mee.’
Hij houdt een moment zijn adem in, laat nog een borrel aanrukken, kijkt mij, opnieuw, veelbetekenend aan, knikt van ‘Weet je het zeker?’ (ja, ik weet het zeker — van die borrel) en gaat verder.
‘Je kent het verhaal van al die brave huisvaders hè? Van de keurig in het gareel lopende burgers tot de burgemeester van Gasselterboerveenschemond. Al die toonbeelden van deugdzaamheid, voorbeelden voor de jeugd, hoekstenen van de samenleving, et cetera, et cetera. Van die mensen die je voordraagt voor een lintje. Geliefd bij iedereen en bij vrouw en kinderen in het bijzonder. Tot het moment dat ze met afgezogen lul in een bordeel worden aangetroffen — of erger, na sluitingstijd op een verlaten industrieterrein met een minderjarig meisje uit Oost-Europa op de bijrijdersstoel worden aangetroffen. Dan komen de vragen en de ongemakkelijke antwoorden. Want dan blijkt dat het natuurlijk niet de eerste keer is geweest dat meneer de brave burgervader stevig buiten de lijntjes heeft gekleurd. Zoals de burgemeester van Gasselterboerveenschemond, al is die na zijn laatste bordeelbezoek niet meer aanspreekbaar, meneer heeft een hartaanval gekregen tijdens zijn wekelijkse pijpbeurt – een lullig heengaan om het zo te zeggen. Opnieuw last Vincent een korte pauze in en tuit zijn lippen alsof hij zijn volgende woorden in een plechtige toon wil plooien: ‘Het leven laat zelden na vraagtekens van majesteuze omvang voor de voeten van de goedgelovige goegemeente neer te smijten. Weet je wat het is matroos? Mannen zijn jagers — carnivoren die niet iedere dag hetzelfde stukje vlees op hun bord willen — en die kun je wel in een kooitje stoppen maar daar verdwijnt de jager niet mee. Vroeg of laat zal hij zijn deurtje naar de vrijheid openbreken — met alle rare krantenberichtjes van dien. Ik ben dat moment liever voor, dat heb je inmiddels begrepen.’
Het bier in mijn glas is dood. Afgestorven gerstenat dat zich, in aanwezigheid van mijn diepzinnig zwijgzame blik, van zijn laatste belletje koolzuur heeft ontdaan.
Er klinkt een Walküre-ritje, Vincent pakt zijn telefoon uit zijn broekzak en werpt er een snelle blik op. ‘Momentje,’ zegt hij, ‘ik neem hem even.’ Hij draait zich richting het rumoer van het café, laat me alleen met mijn gedachten en – vooral – met mijn gevoelens. Na een minuut of vijf keert hij zich weer om en legt zijn telefoon op de bar. ‘Let jij er even op? Ik moet naar het toilet en daar hij is al een keer ingelazerd – voor zijn zwemdiploma is hij toen jammerlijk gezakt.’
Een minuut lang staar ik wezenloos naar de telefoon die voor me op de bar ligt om mijn rechterhand er vervolgens langzaam naartoe te bewegen. Met open hand draai ik rondjes boven het toestel waarbij ik mijn wijsvinger steeds verder een beetje laat zakken tot deze een zachte landing op het scherm maakt.
Als Vincent terugkomt pakt hij zijn jas en telefoon.
‘Ik ga,’ zegt hij.
‘Doe mij maar een borrel. Een dubbele.’

